Een van de parels onder de standaardstations

Station Alkmaar in 1903

Station Alkmaar in 1903. Regionaal Archief Alkmaar

Het station dat in 1864 in Alkmaar werd gebouwd, was voor die tijd misschien een eenvoudig gebouw, maar het was desondanks heel stijlvol. Het was een gebouw waarvan tussen 1862 en 1865 vrijwel exacte kopieën verschenen in Tilburg, Den Helder, Harlingen, Leeuwarden, Eindhoven, Winschoten en Steenwijk. Een station dus voor een – toentertijd – middelgrote provincieplaats.

Volgens de eisen van het Rijk moest het gebouw degelijk, maar tegelijkertijd zo goedkoop mogelijk worden uitgevoerd. Dus geen overdadige, pronkerige toeters en bellen. Toch kon de architect, de waterstaatingenieur K.H. van Brederode, het niet nalaten versieringen op het gebouw aan te brengen. Het was geen rechttoe rechtaan gebouw. Dat kon een negentiende-eeuwse ontwerper waarschijnlijk niet uit zijn tekenpen krijgen.

Het oorspronkelijke station bestond uit een twee bouwlagen hoog middengebouw met twee kleine, symmetrische zijvleugels. Het middengebouw had op de begane grond aan beide zijden vijf deuren met halfronde bogen erboven. De deuren en boogramen waren uitgerust met fraaie, kleine ruitjes. De zijvleugels hadden ieder drie ramen, met soortgelijke bogen erboven. De verdieping telde vijf ramen, alle exact boven de deuren van de begane grond geplaatst. Die hadden echter geen halfcirkelvormige boog, maar een iets plattere segmentboog erboven. Volgens architect Theo Fikkers, die in 2004 in opdracht van ProRail een bouwhistorische verkenning van het station schreef, was dat gedaan om een soort hiërarchie in het gebouw aan te geven. Beneden waren alle ruimten bestemd voor de reizigers. Dat was een belangrijk deel en daarom fraai uitgevoerd. Boven was het wat soberder, want dat was alleen maar in gebruik als woonruimte.

Die onderverdeling kwam ook terug in de pilasters: de in de gevel verwerkte pilaren. Beneden waren ze mooi uitgevoerd als gestapelde blokken, boven waren ze aanzienlijk gladder en eenvoudiger. Wat boven wel weer fraai was, waren de daklijst en de dakbalustrade (of attiek, om eens fijn met vaktermen te smijten). Die waren beide ingetogen, maar stijlvol versierd. Een ander opvallend onderdeel was een halfronde dakkapel, precies in het midden van het middendeel, waarin de stationsklok was geplaatst. Dat was overigens een van de weinige niet-symmetrische onderdelen van het station: aan de perronzijde ontbrak die dakkapel.

De zijvleugels eindigden op de begane grond aan weerzijden met een aanbouwtje. Aan de linkerzijde deed dat dienst als toilet. Aan de rechterzijde was het bedoeld voor de opslag van bestelgoederen.

Binnen was het station eveneens sober en degelijk, maar smaakvol uitgevoerd. Het meest extravagante was misschien nog de witmarmeren vloer in de entreehal van het station, meteen achter de vijf deuren van het middengebouw. In dat gedeelte was een plaatskaartenkantoor en een goederenkantoor gevestigd. In de zijvleugels waren de wachtruimten: aan de linkerkant een gecombineerd lokaal voor de eerste en tweede klasse en aan de rechterkant de derde klasse. Aan de zijde van het perron was een grote luifel. (Nog iets asymmetrisch, maar het zou natuurlijk een beetje raar zijn om die aan de stadskant aan te brengen. Daar wachten mensen zelden op de trein).

De gevel van het station was in 1865 nog niet gepleisterd. Volgens Fikkers moet dat het gebouw een mooi en door zijn afwisseling van ‘hardgrauwe waalsteen’ en blauwgrijs Belgisch natuursteen ook een heel gevarieerd uiterlijk hebben gegeven.

Veertien jaar na de ingebruikname, en nadat het station inmiddels in handen was van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, volgde de eerste grote uitbreiding. De zijvleugels werden met twee ramen verlengd – ten koste van de kleine aanbouwtjes – en aan de uiteinden kwamen twee eindpaviljoens die qua uiterlijk vrijwel gelijk waren aan het middengebouw. De extra ruimte op de begane grond kwam vooral ten goede aan de reizigers: die kregen veel grotere wachtruimten. Er was nu ook plek om de eerste en tweede klasse reizigers hun eigen lokaal te geven. De verdiepingen op de eindpaviljoens, waren bedoeld als woonruimte voor stationspersoneel. De gevel is vermoedelijk na deze uitbreiding gepleisterd. Dat is gebeurd om de grenzen van de nieuwe aanbouwen te maskeren, maar ook om voortdurende vochtproblemen op te lossen. Het station kende geen spouwmuren, waardoor vooral de zuidelijke en westelijke muren last hadden van vochtdoorslag.

De uitbreiding paste volledig bij de uitstraling van het station. De nieuwe ramen, deuren, daklijsten en attiek waren exact gelijk aan die van het originele gebouw. Volgens sommige kenners maakten de nieuwe aanbouwen het geheel juist harmonieuzer, omdat het middengebouw de beide zijvleugels nu veel minder domineerde.

In 1908 volgde een tweede, nog veel ingrijpender uitbreiding van het station. De spoorwegmaatschappij hoogde de twee zijvleugels op, zodat die over de hele lengte twee bouwlagen telden. Ze brak bovendien de voorgevel van het middendeel af en plaatste die 2,5 meter naar voren. Aan de linkerzijde kwam bovendien een kleinstukje bij.

De extra ruimte op de bovenverdieping was vooral bedoeld als kantoorruimte voor verschillende spoorweginspecteurs. Alkmaar was rond deze tijd een belangrijk regionaal spoorwegcentrum geworden. De stationschef bleef er nog wel op die eerste etage wonen, maar zijn woning schoof een flink stuk op.

Opnieuw waren de nieuwe deuren, ramen en daklijsten exact dezelfde als die van het oude station – op een enkel nieuw toiletraampje na, waar architect Fikkers zich bijna een eeuw later nog hevig over loopt op te winden omdat het het beeld van de gevel verstoort. Volgens Fikkers is de verbouwing van 1908 trouwens niet door een architect, maar door een bouwkundige, een aannemer of een opzichter ontworpen. Veel constructies binnen lijken geïmproviseerd en sluiten niet altijd netjes op elkaar aan. Een belangrijker bezwaar is dat het station na de uitbreiding van 1908 een beetje rommelig, onevenwichtig en nogal massief oogde. Maar, misschien het ergste van alles, het was niet meer symmetrisch. Door het ene, in de gevel gepropte wc-raampje en door een aanbouwtje aan de linkerkant, is het strenge, klassieke aangezicht van het gebouw geschonden.

Gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw volgden nog een paar kleinere wijzigingen. Voor de ingang kwam in 1918 een houten tochtportaal en in het begin van de jaren 20 verrezen naast het middengebouw twee zijpaviljoentjes. Geen onaangename toevoegingen trouwens. Was het hierbij gebleven, dan was station Alkmaar, ondanks een paar mindere details, de boeken ingegaan als een indrukwekkend spoormonument, als een van de parels onder de negentiende-eeuwse standaardstations. Maar geldgebrek en nieuwe inzichten maakten aan die aspiraties resoluut een einde.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s